Kies deze optie om CIS als één knooppunt of een NCS-clusterresource (Novell Cluster Services) te configureren.
Voordat u met de configuratie van CIS begint, moet u ervoor zorgen dat de database- en infrastructuurservices (in de clustermodus) zijn geconfigureerd.
Zorg ervoor dat de hostnaam of het IP-adres van de clusterresource is gereserveerd voor de clusterconfiguratie.
Als u de CIS-server in een clusteromgeving wilt gebruiken, moet u ervoor zorgen dat alle knooppunten zijn geconfigureerd met OES 23.4. Er moeten Novell Cluster Services zijn geïnstalleerd en worden uitgevoerd op de servers waarop CIS geïnstalleerd. Zie Installing, Configuring, and Repairing Novell Cluster Services
(Novell Cluster Services installeren, configureren en repareren) in de OES Cluster Services for Linux Administration Guide
(Beheerdershandleiding voor OES Cluster Services voor Linux) voor meer informatie.
Configuration Location (Configuratielocatie): Geef het volgende op:
Configure CIS as a NCS cluster resource (CIS configureren als een NCS-clusterresource): Hiermee configureert u CIS in een clusteromgeving. Deze optie is standaard ingeschakeld.
Hostname / IP Address (Hostnaam/IP-adres): Geef het serveradres voor de zelfstandige server en resource op of het virtuele IP-adres of de hostnaam van de NCS-clusterresource waar de CIS-server deel van uitmaakt.
Configuration Path (Configuratiepad): Geef het NSS-mediapad op om CIS-configuratiebestanden en logboekbestanden op te slaan. Bijvoorbeeld /media/nss/CISVOL1.
Als /media/nss/CISVOL1 een clustervolume is, dan moet u de bron aanpassen om het Load and Unload-script voor de CIS-service bij te werken. Raadpleeg 'Configure CIS Services' (CIS-services configureren) in de 'Cloud Integrated Storage Administration guide' (Beheerdershandleiding voor Cloud Integrated Storage) voor meer informatie over de scripts.
Database: Geef het volgende op:
Select de
- of -database.Geef de hostnaam van de database op of het IP-adres en de poort. De standaard databasepoort voor MariaDB is 3306. Voor MS SQL is dit 1433.
Geef de gebruikersnaam en het wachtwoord op voor de voor de database.
Connection Parameters (Verbindingsparameters): Als uw MS SQL is geconfigureerd met verbindingsparameters, geeft u de waarde op. Dit is geen verplicht veld.
Use secure connection (Beveligde verbinding gebruiken): Hiermee schakelt u de beveiligde databaseverbinding in of uit. Deze optie is standaard uitgeschakeld.
Als
-database is geselecteerd, geeft u het volgende op:OPMERKING:Zorg dat u de MariaDB-clientcertificaten naar de CIS-server kopieert.
Client CA Certificate file path (Pad naar het CA-certificaatbestand van de client): Geef het pad naar het CA-certificaatbestand (.pem) (Certificate Authority; certificeringsinstantie) van de client op.
Client Certificate file path (Pad clientcertificaatbestand): Geef het pad naar het clientcertificaatbestand (.pem) op.
Client Key file path (Pad sleutelbestand client): Geef het pad van het sleutelbestand op dat is gekoppeld aan het clientcertificaat (.pem).
Docker-netwerkinstellingen: Het standaard CIS-dockersubnet is 172.16.0.0/16. Als het standaard CIS-dockersubnet conflicteert met uw huidige netwerk, wijzigt u het subnetadres.
Bijvoorbeeld: 192.168.0.0/16 of 10.0.0.0/16
Infrastructure Server Host name / IP address (Hostnaam infrastructuurserver/IP-adres): Geef de hostnaam of het IP-adres op van alle geconfigureerde HA-knooppunten voor de infrastructuurserver. Scheid meerdere vermeldingen met een komma.
Klik op
(Valideren). Als er fouten worden weergegeven, moet u deze oplossen voordat u doorgaat.CIS Admin Name with Context (CIS-beheerdersnaam met context): Geef de LDAP-distinguished name (DN) op van de gebruiker die de CIS-server beheert. Bijvoorbeeld cn=admin,o=acme.
Admin Password (Beheerderswachtwoord): Geef het wachtwoord voor de CIS-beheerder op.
Agent Search Context (Zoekcontext agent): Geef de LDAP-distinguished name (DN) op van het containerobject waarin de NCP-serverobjecten van de OES-server zich bevinden en dat verbinding maakt met de CIS-server. De OES-server bevat onder ondere de agenten die verbinding maken met de CIS-server. De CIS-beheerder moet toezichthoudende rechten hebben in deze servercontext.
Klik op
(Volgende). Controleer de configuratiesamenvatting en klik op (Voltooien). Hiermee configureert u CIS in het eerste knooppunt van het cluster.Bij het configureren van de CIS-services worden de bestanden servercert.pem en serverkey.pem gekopieerd naar de locatie /etc/opt/novell/cis_prefixes/letc_cis/certs. Het bestand servercert.pem wordt geconfigureerd met de hostnaam en het IP-adres van het clusterknooppunt.
Om ervoor te zorgen dat de CIS-server in een clusterresource kan worden gebruikt, moet u het bestand vervangen door het nieuw gemaakte bestand servercert.pem. Raadpleeg de beheerdershandleiding voor CIS om dit certificaat te maken.
Pas het Load-, Unload- en Monitor-script aan. Raadpleeg 'Configure CIS Services' (CIS-services configureren) in de 'Cloud Integrated Storage Administration guide' (Beheerdershandleiding voor Cloud Integrated Storage) voor meer informatie over de scripts.
Een nieuw knooppunt aan dit cluster toevoegen:
Zorg dat het CIS-patroon is geïnstalleerd en is bijgewerkt met de meest recente patches.
Zorg ervoor dat dit knooppunt deel uitmaakt van hetzelfde cluster.
Migreer de CIS-resource naar het nieuwe knooppunt.
Voor meer informatie zie: Juridische kennisgevingen.